Aardkundige waarden


Het laatste restant hoogveen van de Smildervenen ligt in het Fochtelooërveen. In het Holoceen ontstond onder invloed van het gematigde en vochtige klimaat eutroof- tot mesotroofveen in de beekdalen. Ook buiten de beekdalen ontwikkelde zich veen dat al snel een oligotroof karakter kreeg (veenmosveen, hoogveen). Hoogveenkussens ontwikkelden zich tot een zeer uigestrekt hoogveengebied: het Smilder Veen. Hiervan is het Fochteloërveen als restant nog aanwezig. Van het restveen, de basislaag die na het afgraven is blijven zitten, is ten westen van Bovensmilde op grote schaal een nog meer dan een meter dik pakket aanwezig. Tijdens het Weichselien werden door de wind als een deken over de oudere afzettingen verspreid. Het dekzand bestaat hoofdzakelijk uit fijnkorrelig zand en is afkomstig van het verweerde keileemoppervlak en uit de beekdalvlakten. De dekzanden zijn in het grootste deel van het gebied dunner dan twee meter. Plaatselijk liggen wat dikkere lagen als ruggen in het landschap, onder andere bij Bovensmilde.

Tot de bijzondere geologische verschijnselen in de diepere ondergrond kan de zoutkoepel worden gerekend die globaal tussen Hoogersmilde en Hooghalen ligt. Als gevolg van de zoutopwelving zijn afzettingen van later datum omhoog gekomen en is door erosie de dikte daarvan ook sterk beïnvloed. De zoutkoepel is bepalend voor onder andere de ligging van de waterscheidingen bij het Hijkerveld.

Het Esmeer is de grootste pingoruïne van Drenthe met een doorsnee van circa vijfhonderd meter. Het is nu een meer dat ten westen van Assen ligt, de oostelijke uitlopers van het natuurgebied Het Fochteloërveen. Het ligt deels in een heidegebied en deels in bos. De eigenlijke pingo ligt in het westelijk deel van het Esmeer. De grootte is vooral bevormd door uitwaaiing en verstuiving, vermoedelijk dateert dat pas uit de Middeleeuwen. Maar daar dient nader onderzoek naar worden gedaan om dat definitief te kunnen bevestigen.