Archeologie

Prinses van Zweeloo (reconstructie), Bron: Drents Museum

Het gebied Mars-Westerstroom laat zich qua archeologisch erfgoed goed vergelijken met de andere gebieden waar het karakteristieke esdorpenlandschap domineert. Van oudsher zijn dit de gebieden waar sinds de introductie van de landbouw in het neolithicum gewoond, gewerkt en begraven is en de onderlinge samenhang en tijdsdiepte van het archeologisch erfgoed dus groot kan zijn. Net als in het gebied ‘Hart van Drenthe' zijn ook hier in de vorige eeuw belangrijke opgravingen uitgevoerd die niet alleen tot de verplichte kost van elke archeoloog-in-opleiding behoren maar ook bij het brede publiek bekendheid genieten omdat de vondsten ‘een gezicht' hebben gekregen. De ‘prinses van Zweeloo' is daar zo'n voorbeeld van. Op de overgang van de laat-Romeinse tijd naar de vroege-Middeleeuwen (ca. 450 na Chr.) veranderde het dodenbestel van cremeren naar begraven. In die tijd ontstonden bij de Drentse dorpen zogenaamde rijengrafvelden, waar de doden in rijen naast elkaar werden begraven. In een groot rijengrafveld bij Zweeloo dat in 1952 is onderzocht, bevond zich het uitzonderlijk rijke graf van een vrouw. Zij was ter aarde besteld met onder andere een zilveren toiletgarnituur, een grote sierspeld van brons, een aantal kralensnoeren waarvan er een bestond uit 101 barnstenen kralen en twee vergulde bronzen spelden. Hoewel het meegeven van lijfsieraden en grafgiften in die tijd gebruikelijk was, was deze uitrusting uitzonderlijk rijk te noemen. De vrouw moet van voorname afkomst zijn geweest en dan ligt de aanduiding ‘prinses' al snel voor de hand.

Coevorden kasteel met voet motteheuvel

Voor de regionale geschiedenis is ook de aanwezigheid in dit gebied van twee van de vijf Drentse mottes of mottekastelen van belang: het rijksmonument de Klinkenberg bij Gees waarvan nog restanten van de motteheuvel te bewonderen zijn en de motte van Coevorden waaruit het kasteel zich heeft ontwikkeld. Mottekastelen zijn in essentie verdedigbare torens van hout en later ook van baksteen die in de elfde tot dertiende eeuw in heel Europa door de (locale) elite zijn aangelegd - in Drenthe vooral voor gebruik in de strijd tegen het landsheerlijk gezag, de bisschop van Utrecht. Met de term ‘motte' wordt de kunstmatig opgeworpen heuvel bedoeld waarop de toren stond. De motte was omgeven door een of meer grachten en aarden wallen met palissades. Vaak hadden de mottes ook een voorburcht, zoals bij de Klinkenberg nog goed waarneembaar is. Op de voorburcht stonden de bijgebouwen. Bij archeologisch onderzoek kwamen in de grachtvulling van de Klinkenberg een wilgenhouten boog van een kruisboog, vier ijzeren pijlpunten en een hoeveelheid veldkeien tevoorschijn die mogelijk als projectiel zijn gebruikt. Duidelijker aanwijzingen voor schermutselingen zijn bijna niet voorstelbaar. En of dit niet genoeg was; de aangetroffen palen met brandsporen doen vermoeden dat het houten mottekasteel uiteindelijk door brand is verwoest.

Sleenerzand paalkransgrafheuvel

Verder terug in de tijd, op het Sleenerzand, ten noorden van Noord-Sleen komt een aantal kernkwaliteiten archeologie samen: grafheuvels waaronder een zogenaamde galgenberg, hunebed D49, nederzettingsporen en een Celtic field. Meer dan een paar duizend jaar bewoning en gebruik op dezelfde plek. Dit gebied scoort hoog vanwege haar ensemblewaarde en grote tijdsdiepte.*