Esdorpenlandschap Drentsche Aa
Het gebied van de Drentse Aa kenmerkt zich door een wijdvertakt stelsel van beekjes en smalle beekdalen. Binnen de beperkte ruimte van die nauwe vertakkingen liggen de relatief kleine esdorpen, direct of indirect gekoppeld aan de beken. Door de merkbare aanwezigheid van heidevelden en essen, in combinatie met historische boomsingels en houtwallen is het arcadische kleinschalige Drentse esdorpenlandschap hier nog goed te ervaren, ook vanuit de esdorpen, die de karakteristieke open dorpsstructuur goed behouden hebben.
Binnen de esdorpen staan de overwegend traditionele hallehuisboerderijen met het werkgedeelte, de baander, naar de weg of de brink gericht en met paden naar de es en de hooilanden. De jongere boerderijen staan vaak aan de uitvalswegen en met het woongedeelte naar de weg toe geplaatst. Binnen dit systeem zijn geleidelijk de verdere dorpse functies gegroeid zoals woonhuizen, winkels, scholen en (ambachtelijke) bedrijvigheid.
De ligging van de nederzettingen op het zand hangt samen met de aanwezigheid van water. De oudste nederzettingen vinden we dan ook in de buurt van oude stroompjes. De boeren legden hun akkers aan op de meest geschikte plekken, vaak aan de randen van beekdalen. De beekdalen zelf waren te nat voor akkerbouw, maar konden wel gebruikt worden als weiland of hooiland. Sommige weilanden waren, net als de woeste gronden (heide en veenland), gemeenschappelijk bezit van de boeren in de marke. Via veedriften werden de schapen en koeien naar de heidevelden en de weilanden gedreven. De veedriften kwamen vaak samen in een driehoekige ruimte aan de rand van het dorp, de brink, die dus als verzamelplaats voor het vee diende. Vaak bevond zich op de brink de zogenaamde dobbe, een met drink- en bluswater gevulde kuil. De meeste esdorpen hebben één of meer brinken. De brinken waren meestal beplant met eiken, die als bouwhout werden gebruikt als er een nieuwe boerderij moest worden gebouwd.