Dwingelderveld
Kenmerkend voor het Dwingelderveld is het grote aantal ronde watertjes. Ze lijken op elkaar, toch hebben ze dus niet allemaal dezelfde ontstaanswijze. Er zijn zowel veentjes als pingoruïnes, en beide zijn ontstaan aan het eind van het Weichselien. Ook komt een andere variant van veentjes voor. In het dekzand ontstond namelijk in de loop van het Holoceen een bodemprofiel, een podzolbodem. Podzolbodems hebben een inspoelingslaag, die soms zo slecht water doorlaat, dat er water op blijft staan. Vaak steken dergelijke veentjes boven de omgeving uit en zijn ze dus beduidend jonger dan de veentjes die ontstaan zijn aan het eind van het Weichselien.
Het gehele Drents- Friese keileemplateau wordt uiterlijk vooral gekenmerkt door het voorkomen van drie elementen die samen een patroon vormen dat op het plateau telkens weer in de een of andere vorm terugkeert. Deze drie elementen, de essen, de veentjes en de beekdalen horen onafscheidelijk bij elkaar. De veentjes van het Dwingelderveld dreigen te verdrogen en er worden maatregelen getroffen om het waterpeil vast te houden en te verhogen: zo blijft het veen behouden.
Een deel van het reliëf in het Dwingelderveld is ontstaan doordat het dekzand is afgezet als duinvorm. Aan het eind van het Weichselien was het tijdelijk zo koud, dat vegetatie weer verdween en het zand opnieuw ging stuiven. In die periode zijn de stuifduinen nabij Ansen ontstaan, die net ten zuidwesten van het Dwingelderveld liggen. Meestal dateert het stuifzand uit recentere tijd, als gevolg van overbeweiding, afplaggen en ontbossing. Soms werd het stuivende zand weer vastgelegd door aanplant van bos. Het reliëf bleef desondanks een onregelmatig karakter houden, soms zijn ze langwerpig soms betreft het complexe heuvels.