Hoofdstuk 12 Nieuwe bossen op stuifzand
Omstreeks 1800 was er nog nauwelijks bos in Drenthe. Het landschap bestond voor een groot deel uit boomloze heidevelden en stuifzanden. Dat ging veranderen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw, zozeer dat je kunt spreken van een grote landschappelijke transformatie. Er ontstonden uitgestrekte bossen. Als eerste waren de stuifzanden aan de beurt. Er was al een traditie in het beschermen van landerijen door de aanplant van eiken op de randen van stuifzanden. In de tweede helft van de negentiende eeuw gebeurde de beteugeling op veel grotere schaal met vooral dennen.
De eerste stuifzandbebossingen door boeren
Al ver voor 1800 hadden de boeren methoden om stuifzanden met bos vast te leggen. Ze wilden het meest directe en bedreigende gevaar beteugelen, het overstuiven van hun akkers. Op een zone direct buiten de essen plantten ze eiken of zorgden ze dat het bos dat hier al van nature stond niet geheel verdween. Op die manier werd het stuivende zand tussen de bomen ingevangen. Zo ontstonden duinen. De eiken, die geëxploiteerd werden als hakhout, groeiden met de groeiende duinen mee. Zo ontstonden hoge randduinen langs essen en dorpsgebieden. De essen van Diever, Appelscha en Ansen (zie hoofdstuk 4) hebben dergelijke hoge randduinen.
De randduinen van Appelscha
De essen bij Appelscha en Aekinga hebben zwaar te verduren gehad van de overwegend zuidwestenwind die over het Aekingerzand blies, en grote hoeveelheden zand meenam. Door instuiving in een randzone met eiken konden hoge randduinen ontstaan. De Boschberg is nu de hoogste top van vasteland van de provincie Friesland. Hier steken drie stammen, van één ondergestoven eik, boven het zand uit. Uit onderzoek (zie foto) blijkt dat de eik mogelijk 500 jaar oud is. Foto: boomzorg.nl. Op de Boschberg is recent de oude uitkijktoren vervangen door een nieuwe, waarvan het ontwerp is geïnspireerd op de oude eik. De stammen konden daarbij worden gespaard.
Stuifzandbebossingen door particulieren
In de tweede helft van de negentiende eeuw begon het stuivende zand een steeds groter probleem te vormen in Zuidwest-Drenthe. In de Provinciale Overijsselsche en Zwolse courant van 18 september 1897 wordt door burgemeesters en wethouders van de gemeenten Diever, Smilde, Havelte en Ooststellingwerf en diverse landeigenaren een onderzoek aangekondigd naar mogelijkheden om de circa 2000 ha aan zandwoestijnen te beteugelen. ‘Het doel is die woestijnen te bebosschen, waardoor tevens een werkverschaffing in het leven zal worden geroepen, die jarenlang aan vele handen arbeid zal verschaffen en in meer dan een opzicht productief zal worden.’ Door initiatieven als deze vonden al voor 1910 grote bebossingen plaats op de stuifzanden van het Lheederzand, het Anserveld (nu Anserdennen) en het Dieverderzand. Dat gebeurde vooral met grove den, een boomsoort die op deze zeer arme en vaak droge gronden redelijk kon groeien Overigens bleven er ook stuifzanden onbebost, zoals het Wester- en het Oosterzand, ten noorden van Uffelte, en het Aekingerzand. Als voorbeeld van de wijze van bebossingen gaan we meer in op de bebossing van het Dieverderzand.
In wat nu het Drents-Friese Wold is, werd al vanaf circa 1850 een start gemaakt met bebossing door de Maatschappij van Weldadigheid (zie ook pagina 122) en door geëngageerde ondernemers. Stuifzand dat de essen van Diever bedreigde werd in 1847 gekocht door de Amsterdamse koopman en bankier Johannes Bernhardus Stoop. Later volgden andere investeerders die samen vele honderden hectaren in bezit kregen. A.C. van Daalen werd later die eeuw de belangrijkste eigenaar. Het is niet gemakkelijk om levend stuifzand te bebossen. Men begon met het zaaien of beplanten van de zandduinen. Op deze wijze konden de bomen, als ze eenmaal waren aangeslagen, profiteren van de overstoven bodem, soms ook met veen, die vaak nog onder het zand aanwezig was en die vocht en voedingsstoffen kon leveren. De tussenliggende laagten konden echter verder uitstuiven. Daarbij kon de keileemondergrond soms dicht aan het oppervlak komen. Behalve het beteugelen van het stuifzand, ging het de investeerders ook om het creëren van jachtterreinen en om de verwachte houtopbrengst. Die viel niet altijd tegen. De Nederlandse Heidemaatschappij, die gewoonlijk heidebebossingen op zich nam, beoordeelde in 1900 de bebossingen van A.C. van Daalen. De experts constateerden zeer goede grove dennencomplexen op de stuifduinen van het Dieverderzand, maar de tussenliggende laagten waren echter erg nat. De Heidemij verweet Van Daalen gebrekkige kennis en het ontbreken van een systematisch wegennet. Daar danken we nu nog de slingerpaden aan waarvan de kromming vaak is aangepast op de ligging van de zandduinen. Uiteindelijk lukte het Van Daalen om aaneengesloten bos in het Dieverder Zand te creëren.
Stuifzandbebossing door Staatsbosbeheer
Het vastleggen van stuifzanden was een van de voornaamste doelen van het in 1901 opgerichte Staatsbosbeheer.
Staatsbosbeheer had eigen kwekerijen en deskundigen in dienst en werkte vaak samen met de Heidemij en de Grontmij. Er kwam steeds meer kennis beschikbaar over succesvolle aanpak van de bebossingen. Om te voorkomen dat de beplante duinen gingen verstuiven werden ze voor de aanplant afdekt met gemaaide heide, heideplagge of lupinestro. In de zandgrond zijn nog scherven van glas en aardewerk te vinden die afkomstig zijn van de stadscompost die als meststof gebruikt werd. Daarnaast werd ook bemest met kalk en fosfaat.
Op historische kaarten van bijvoorbeeld het uitgestrekte stuifzandgebied ten zuiden van Dwingeloo en Lhee is te zien dat de nieuwe overheidsorganisatie hier dankzij deze grootschalige en planmatige aanpak voortvarend van start kon gaan. Omstreeks 1915 hadden de bossen hier al dezelfde omvang als die op het Dieverderzand.
Beboste zandduin in de Anserdennen Foto Overland 182. Op de duinen stonden waarschijnlijk al verspreide eikenstrubben, en vanaf de jaren 1920 werd er grootschaliger dennenhout geplant. Foto Overland
De stuifzanden die rond 1900 met dennen werden bebost vormen nu de zogenaamde kraaiheide-dennenbossen, een voor Nederlandse begrippen zeldzaam bostype. Een deel ervan is ook spontaan op de heide opgekomen. Kraaiheide, een heidesoort die vooral in de Noordelijke provincies groeit, is nog altijd een belangrijk bestanddeel van de ondergroei. Het Dieverzand is een van de mooiste voorbeelden in van dit Scandinavisch aandoende bostype Nederland. Een deel ervan is daarom aangewezen tot bosreservaat. Foto Hans Dekker.
Stuifzand en keileem
In de beboste stuifzanden van het Regionaal Landschap komt een zeer grote variatie aan bodemsoorten voor, waarmee deze stuifzanden zich onderscheiden van bijvoorbeeld de stuifzanden van de Veluwe. De bovenstaande kaart is een hoogtebeeld met een bodemkaart van het Lheederzand, ten zuiden van Dwingeloo en Lhee. De gele vlakken zijn overwegend droge stuifzanden en de rode vlakken zijn potkleigronden, met ondiepe, soms dichte keileem, die bij regen snel waterverzadigd kan zijn, maar in het zomerhalfjaar ook uitermate droog kan zijn. Dat heeft veel gevolgen voor de boomsoorten en de vegetatie op de stuifzanden.