Hoofdstuk 10 Koloniën van Weldadigheid
De uitgestrekte heidegebieden en gedeeltelijk uitgeturfde venen in het lege grensgebied van Drenthe, Overijssel en Friesland boden begin 19e eeuw ruimte voor plannen om paupers uit de grote steden een nieuwe toekomst te bieden. De Koloniën van Weldadigheid, die toen werden gesticht en voor een groot deel binnen het Regionaal Landschap liggen, betekenden een instroom van mensen en een transformatie van het landschap. Het zijn ‘s werelds eerste, meest grootschalige en langst functionerende voorbeelden van landbouwkoloniën om armoede te bestrijden. Dit bijzondere hoofdstuk uit de Nederlandse geschiedenis is nog steeds goed in het landschap en de bebouwing te herkennen. Dit waren redenen om de koloniën voor te dragen als werelderfgoed. Dit hoofdstuk gaat kort in op de grote lijnen en landschappelijke implicaties.
Gunstige omstandigheden
Het initiatief voor de koloniën werd genomen door generaal Johannes van den Bosch die met een aantal vooraanstaande Nederlanders zich zorgen maakte over de grote armoede en het grote aantal paupers in de steden aan het begin van de negentiende eeuw. Het plan was om gronden aan te kopen en zo de paupers een nieuw bestaan als boer te laten opbouwen. Om de gronden aan te kopen, werd door Van den Bosch een “crowdfunding” gestart, waarmee de Maatschappij van Weldadigheid werd opgericht. Hij maakte met zijn Haagse connecties slim gebruik van de Koninklijke Besluiten die sinds Lodewijk Napoleon werden genomen en de verdeling en verkoop van gronden van gemeenschappelijk gebruikte gronden (marken) makkelijker maakten. De Koninklijke Besluiten liepen vooruit op de Markeverdelingswetten van 1850 en 1880.
Van den Bosch publiceerde een conceptreglement in 1818, waarna de uitvoering snel van start ging. Een belangrijke doelstelling was de omscholing van paupers tot boer. Idee was dat ze zouden kunnen helpen bij de ontginning van de woeste veen- en heidegronden. Een locatie diende aan een aantal wensen te voldoen: zij moest geschikt zijn voor een gemengd bedrijfstype, er moest een beek in de buurt zijn voor bevloeiing van de graslanden en er diende zowel woeste- als reeds ontgonnen landbouwgrond aanwezig te zijn, zodat kolonisten direct in hun onderhoud konden voorzien. Ook moest er een mogelijkheid bestaan om een vaart aan te leggen voor de aan- en afvoer van goederen en producten.
Terugkijkend kunnen we stellen dat deze voorwaarden in het grensgebied van Drenthe, Friesland en Overijssel min of meer aanwezig waren. De koloniën zijn voor een groot deel gesticht op afgeveende gronden, waar al sinds de zeventiende eeuw verveners actief waren geweest. Deze gronden waren niet duur, de verterende veenresten leverden enige voedingsstoffen en hielden vocht vast. De gronden waren voor een groot deel in handen van particulieren (nazaten van veenwinners) en konden daarom als grote arealen worden aangekocht zonder te moeten onderhandelen met vele boereneigenaren. Bij de veenwinning waren bovendien kanalen aangelegd voor het transport van de turf.
Eigendommen van de Maatschappij van Weldadigheid halverwege de 19e eeuw. Bron: Nominatiedossier Koloniën van Weldadigheid.
Inrichting van de koloniën
Het landgoed Westerbeeksloot was in 1818 de eerste aankoop. Dit landgoed was in de zeventiende eeuw gesticht door een vervener die de Westerbeeksloot had laten graven voor de afvoer van turf. Zijn landgoed werd daarnaar vernoemd. Het huis Westerbeek werd de woning van de directeur van de Maatschappij van Weldadigheid, en dient nog steeds als kantoor van de maatschappij. Op de gronden van het landgoed kwam in meerdere fasen de kolonie Frederiksoord tot stand, vernoemd naar de voorzitter van de Maatschappij van Weldadigheid, prins Frederik (1797-1881). Langs rechte wegen, die deels al waren aangelegd op het oude landgoed Westerbeeksloot, werden op zeer regelmatige afstand percelen van zo’n 3 ha uitgezet met een kolonistenhoeve op ieder perceel. De stenen huisjes waren 4,5 bij 5,5 meter groot. Het groen van de buitenplaats Westerbeeksloot bleef bestaan. Kort na Frederiksoord volgden de koloniën Wilhelminaoord, Willemsoord (bij Steenwijkerwold), Boschoord en het gebied Vierdeparten. Het grondbezit van de Maatschappij groeide tot ruim 4000 hectare. Er zijn in totaal 430 koloniehuisjes geplaatst, naast grotere gebouwen die dienst deden als voorbeeldboerderij, school, kerk, spinnerij, etc.
Op de eerste kadasterkaart van omstreeks 1832 is goed de ruimtelijke structuur van Frederiksoord en Wilhelminaoord te zien. De rechte wegen waren deels al aangelegd op het oude landgoed Westerbeeksloot. Op elk perceel stond een kolonistenhoeve. Het groen van de buitenplaats Westerbeeksloot bleef bestaan. De meest westelijke weg ten noordwesten van de buitenplaats vertoont een aantal knikken doordat deze de al bestaande Westerbeeksloot volgt. Rechtsboven het oude esdorp Vledder. Linksonder de veen- en woudontginning Nijensleek.
Vrije kolonies, strafkolonies en vestiging buiten de kolonies
In het Regionaal Landschap liggen vrije koloniën, maar de leefregels waren streng. Wie zich misdroeg kon worden overgeplaatst naar strafkolonies als Veenhuizen en Ommerschans (beiden buiten het Regionaal Landschap) of oneervol worden ontslagen. Vaak waren dat jongeren die voor het huwelijk zwanger bleken te zijn. Ook drankmisbruik was een groot probleem. Een deel van kolonisten vluchtte om zich buiten het koloniegebied te vestigen in plaggenhutten op de afgeveende gronden in de omgeving. Om deze reden groeide de bevolking ook daar sterk en had de Maatschappij indirect ook buiten de eigen gronden grote invloed op de ruimtelijke ontwikkeling.
Ook in de Zuidelijke Nederlanden (nu Vlaanderen/België) werden door Van den Bosch nog twee koloniën gesticht – Wortel en Merksplas.
De ruimtelijke opzet van de koloniën wijzigde met de tijd. Al in de eerste decennia na de stichting bleek dat de Maatschappij niet rendabel kon draaien, dat de percelen per kolonistenhoeve te klein waren en dat slechts weinig kolonisten het uiteindelijke doel haalden, vrijboer worden.
De strafkolonies werden afgestoten (Veenhuizen werd opgekocht door het Rijk om er een gevangenis van te maken) en de Maatschappij ging zich vooral richten op de landbouw en de verwerking van landbouwproducten. Om schaalvergroting te bereiken werden vanaf 1860 over alle koloniën 50 kolonistenhoeven gesloopt om plaats te maken voor zes grotere boerderijen, waaronder Hoeve Koning Willem III, in Frederiksoord of Hoeve Utrecht in Willemsoord. Er kwam een eigen windmolen, een conservenfabriek en een melkfabriek. Aan het eind van de negentiende eeuw kwamen er rusthuizen voor de bejaarde kolonisten. Vanaf 1860 zag de maatschappij ook in dat er te weinig mest was -kunstmest was nog niet voorhanden- om door te gaan met de ontginning van heide tot landbouwgrond. Bosbouw werd een nieuwe vorm van landgebruik. Op de arme en droge gronden van Kolonie 7 werd daarom bos aangelegd, waarna deze kolonie Boschoord werd genoemd. Ook andere heidevelden tussen Appelscha en Vledder werden bebost. De Maatschappij was hiermee een voorloper in de heidebebossing.
Vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw verloor de Maatschappij aan belang. Het loonpeil en de sociale voorzieningen in de grote steden waren verbeterd en er was daarom geen vraag meer naar de opvang van paupers. Gronden en hoeves werden verpacht of verkocht. De Maatschappij van Weldadigheid is nu een stichting die nog 1400 hectare grond beheerd, waaronder de bossen van Boschoord. In Frederiksoord vertelt museum De Proefkolonie over het leven in de koloniën. Het kantoor van de Maatschappij is nog altijd gevestigd in het huis Westerbeek.
De ruimtelijke ontwikkeling van de koloniën op kaarten van 1850, 1937 en 2020
De onderstaande topografische kaarten laten de grote ruimtelijke impact zien van de koloniën, ook ver buiten de gronden van de Maatschappij. Om deze structuren te begrijpen, moeten we terug naar een voorgaande fase, die van de veenwinning.
1850
Veenwinning op de veen- en woudontginningen van Noordwolde
De grens tussen Friesland en Drenthe loopt ongeveer diagonaal over deze kaarten. Ten noordwesten daarvan liggen de veen- en woudontginningen van Noordwolde (zie ook hoofdstuk 7). Aan de achterzijde van deze ontginningen, richting de Drents-Friese grens, lag een dik pakket veen, dat vanaf de zeventiende eeuw was afgegraven. Bij Noordwolde is de Compagnonsvaart te zien die dwars door de percelen is gegraven om de turf af te voeren. Ook is de zien dat er vanaf de compagnonsvaart wijken (turfvaarten) zijn gegraven tot in Vledderveen, waar inmiddels ook veen werd gegraven.
Vierdeparten
De bijzondere structuur van regelmatige kavels op de provinciegrens, Vierdeparten, was ook in de tijd van vervening ontstaan. Toen in 1608 een verveningscompagnie werd opgericht, kreeg deze een kwart (vierdepart) van de grond van de deelnemende grondeigenaren in dit gebied. Dit werd een zeer grote, lange kavel langs de Drentse grens. Hier werd ook een vaart gegraven. De afgeveende gronden van Vierdeparten werden begin 19e eeuw door de Maatschappij van Weldadigheid aangekocht. Op de kaart is goed de structuur te zien van percelen van gelijke grootte met koloniehuisjes, die in grootte overeenkomen met die in Wilhelminaoord en Frederiksoord.
Op de kaart is ook te zien dat een begin is gemaakt met nog een kolonie in het noordoosten, het latere Boschoord. Willemsoord ligt ten zuidwesten van deze kaart.
Ontginning tot landbouwgrond
Heide kon tot landbouwgrond worden gemaakt door de heide af te branden en de grond diep te spitten (door mensen) of te ploegen (door ossen, paarden en later ook tractoren). Soms werd tot meer dan een halve meter diep gespit om zo storende lagen te breken. Door grond over het perceel te verplaatsen, werd de reliëfrijke heide geëgaliseerd. Daarna werd bemest met stalmest en (later ook met) kunstmest. Ter ontwatering werden sloten gegraven op perceelsgrenzen. Op de drogere gronden kwamen ook bomen en singels op de perceelsgrenzen. Hierdoor kon een vrij besloten landschap ontstaan.
De manier waarop het landschap werd ingedeeld was afhankelijk van de wijze van organisatie van de ontginning. Recent onderzoek van Hans Kijk in de Vechte (2018) geeft hier een levendig beeld van.
Plaggenhutten- of desperadokolonies
Aan de kleine perceeltjes bij Noordwolde is te zien dat zich in Noordwolde veel mensen in hutten op de afgeturfde venen hadden gevestigd. Ze hadden kleine landbouwperceeltjes. Het waren veenarbeiders, vaak werkloos omdat in deze tijd het veen begon op te raken. In die tijd vestigden zich daar ook kolonisten, die ontslag hadden genomen uit de koloniën, waren gevlucht, of die wegens slecht gedrag uit de koloniën waren verbannen. Deze mensen worden nu wel aangeduid als desperado’s. Ze vestigden zich later ook op de op de uitgeveende gronden op het Vledderveen en het Nijenslekerveld. Zo ontstonden meerdere plaggenhuttenkolonies of desperadokolonies rond de Koloniën van Weldadigheid.
1937
Verbetering in Vledderveen
Eind 19e trok eeuw de Maatschappij van Weldadigheid zich hun het lot van keuters op het veen aan, althans in Vledderveen. Koopman P.W. Janssen schonk geld voor de (later naar hem vernoemde) weg en een waterleiding. Vervolgens kon het Vledderveen worden ontgonnen. Op de kaart van omstreeks 1930 is het zeer kleinschalige landschap met verspreide bewoning te zien dat onder invloed van deze ontginning ontstond. De kolonie in het noordoosten bleek te droog en onvruchtbaar voor landbouw. Hier was inmiddels bos aangeplant (Boschoord). Rond Willemoord en Frederiksoord is het ontgonnen areaal gegroeid. De schaalvergroting die moet hebben plaatsgevonden is niet goed op deze kaarten af te lezen.
2020
In Vledderveen en bij Noordwolde is het landschap door latere ruilverkaveling totaal veranderd. Er liggen grote landbouwpercelen, de huisjes en hutten zijn verdwenen. De bewoning heeft zich langs de wegen en in kernen geconcentreerd. Niet alles in Vledderveen is verdwenen. Zo bestaat de kolonieboerderij Immermoed, gebouwd in 1920 voor het onderwijs aan kolonistenkinderen, nog steeds. De ruimtelijke structuur van de Koloniën van Weldadigheid, waaronder die van de Vierdeparten is nog goed herkenbaar. Bij Willemsoord en Frederiksoord herinneren meerdere gebouwen aan het kolonieverleden.
Historische landschapstypen en -elementen bij Frederiksoord en Wilhelminaoord volgens een inventarisatie van RAAP (Keunen, 2012). Kenmerkend zijn de wegenstructuur, de regelmaat in de boerderij- of huislocaties (soms recent gebouwd op oude plek), de lanen en groenstructuren en enkel monumentale bomen, de vaarten en bruggen, de buitenplaats Westerbeeksloot.
De Rijksrietvlechtschool in Noordwolde
De paupers op de afgeveende gronden rond Noordwolde vonden vanaf de 19e eeuw een nieuwe vorm van huisnijverheid. Van de vele aanwezige wilgen konden de scheuten of tenen worden gebruikt om manden en andere gebruiksvoorwerpen mee te vlechten. Volgens de overlevering heeft een Duitse veenarbeider de kunst van het vlechten geïntroduceerd, en velen volgende hem na. Vanaf 1868 stimuleerde Dominee van der Tuuk het vlechten van stoelen. Zo kon in Noordwolde de rotanindustrie ontstaan, met een productie van 273.000 stoelen per jaar in 1911. In 1909 kwam er een speciale opleiding in Noordwolde: de Rijks-Rietvlechtschool. In het statige pand is nu het Nationaal Vlechtmuseum gehuisvest.
Vlechtles op de Rijksrietvlechtschool in 1946 volgens een in het museum getoond filmpje.
Wateren, Zorgvlied en Oude Willem
Ook verderop, buiten de getoonde kaarten, was er invloed van de koloniën op het landschap. Ten westen van Wateren werden boerderijen aangekocht. In 1823 werd daar een landbouwschool opgericht, het ‘Instituut voor den Landbouw’. De school werd afgestoten in 1859. De gronden kwamen in handen van een particulier die een landgoed stichtte waarop 1861 huize Zorgvlied werd gebouwd. Een latere eigenaar haalde Brabantse tabaksplanters en Friese katholieke boeren naar zijn landgoed, en zo ontstond een katholieke enclave met een eigen kerk: het dorp Zorgvlied. Dit dorp heeft dankzij het opgaande geboomte, de fraaie huizen en boerderijen, de katholieke Andreaskerk en de Obadjakapel uit 1904 nog steeds een bijzondere landgoedsfeer.
Nog verder oostelijk werd in 1832 (mogelijk eerder verveende) heidegrond ontgonnen in het gebied dat nu bekend staat als Oude Willem (waarschijnlijk vernoemd naar een schaapherder die zo bekend stond). De laaggelegen venige gronden die de bovenloop van de Vledder Aa voedden, werden ontgonnen tot grasland voor een veefokkerij in Wateren die de koloniën van vee moest voorzien. De ontginning Oude Willem, werd later aanzienlijk uitgebreid door het afgraven van veengrond, die vervolgens weer als landbouwgrond werd benut, zoals in de veenkoloniën. De Oude Willem is recent heringericht tot natuurgebied , maarheeft nog het karakter van een oude landbouwenclave te midden van de bossen en heide van het Drents-Friese Wold.
Zorgvlied, met de katholieke Andreaskerk en rechts seniorenwoningen die zijn gebouwd in de jaren ’70 van de vorige eeuw in de stijl van het vroegere Instituut voor den Landbouw.